Dit is een interview uit 2001 gehouden met mijn vader voor het Oral History Project. Hij vertelt over zijn jeugd in het weeshuis en over zijn vader die voor de tweede wereldoorlog als aannemer werkzaam was.

Ik ben Kees van Westrenen geboren op 12 april 1926 en zoon van Willem van Westrenen en Anna Waaldijk. Zij zijn beide geboren in Beesd. Ik ben echter geboren in Zaltbommel. Mijn vader was aannemer. Toen ik geboren werd had hij net zijn eerste project in Eindhoven gebouwd.

Op 21 juli 1922 kreeg woningbouwvereniging De Hoop toestemming om de huizen, ontworpen door de bekende Helmondse architect Lambert de Vries, te bouwen. Het totale complex bestond uit 72 woningen aan de Wolfstraat, Van den Dungenstraat, Van der Foelartstraat, Van Brusselstraat, Van Hoeckstraat en dan nog de twee huizen aan de Beelsstraat, hiernaast op de foto. Daaronder zie je de huizen in de Van der Foelartstraat, gezien vanaf de Karel Raijmakersstraat. Het bouwen werd aan aannemersbedrijf Drenth en Van Westrenen gegund en in februari 1923 konden de eerste bewoners de woningen betrekken tegen een huur van fl 4,90.

Lambert de Vries ontwierp voor de oorlog alle woningen van Woningbouwvereniging De Hoop op het eerste complex na. Dat had te maken met wat de “Architectenkwestie” werd genoemd. Drie architecten waren uitgenodigd om het eerste complex te ontwerpen. Hoewel er in het bestuur van De Hoop een voorkeur was voor het werk van De Vries, mocht hij zijn naam niet verbinden aan de eerste serie woningen. In zijn boek "Hoop ging in vervulling" vertelt Paul Kuypers dat het vooral de provinciale adviseur van bouwzaken was, die de aanwijzing van De Vries tegenhield. Deze adviseur vond de ontwerpen van De Vries te revolutionair. Uiteraard was het bestuur van De Hoop vrij in het kiezen van de architect, maar de adviseur kon bouwplannen heel lang tegenhouden als iets hem niet zinde. Later liet het bestuur zich niet meer de les lezen en werd De Vries de vaste architect van De Hoop.

In 1926-1927 is de Gereformeerde kerk van Bennekom gebouwd. De kerk is ontworpen door J.B. Radstake uit Enschede en de aannemer Drenth en Van Westrenen. Ze heeft een kruisvormige plattegrond en aan het voorplein twee torens, een hoge en een lage. De detaillering is geïnspireerd op de Amsterdamse school. De kerk bezit een serie gebrandschilderde ramen, in 1947 aangebracht en ontworpen door G.T.J. Temme.

Ook de gemeente Andijk breidde zich uit. Toen ds. F. van Dorp eind 1901 zijn intrede deed waren er ongeveer 550 zielen in de gemente en toen hij in 1927 afscheid nam bestond de gemeente uit 1350 zielen. Vooral de laatste jaren begon het gebrek aan plaats een rol te spelen. De paden zaten vol, en steeds meer kwamen onder de verkondiging des Woords. De kerk was veel te klein en veel te laag. Er moest verandering komen.

In de herfst van 1928 werd door de kerkeraad een commissie benoemd om advies uit te brengen. Een tweetal architecten werden uitgenodigd om hun plannen in te dienen. De kerkeraad moest nog wel beslissen tussen verbouw van de oude kerk of nieuwbouw. Achter de kerk stonden nieuwe lokalen en ook de pastorie was nog maar 23 jaar oud. Bovendien kon men moeilijk afscheid nemen van het oude kerkgebouw dat sinds 1863 in gebruik was. En verbouwen kostte niet zoveel als nieuwbouw, de nieuwe lokalen en de pastorie konden nog verder dienst doen en ook het orgel kon nog blijven.

Er waren ook grote bezwaren. Al in 1905 was de kerk vergroot. De kerk was te laag en er moest hoe dan ook een nieuwe kap op komen. Bij verbouw zouden slechts de muren blijven staan en dan ook nog slechts gedeeltelijk. Feitelijk werd het dus toch een nieuwe kerk. Zo werd na lang wikken en wegen besloten tot een nieuwe kerk met nieuwe lokalen en een pastorie, terwijl daar later nog een toren en een kosterswoning aan werden toegevoegd.

Egbert Reitsma van Groningen, een bekende architect, die als kerkbouwer zijn sporen reeds had verdiend, kreeg de opdracht en hij heeft in Andijk een kerk neergezet die zeker een kunstwerk mag worden genoemd.

Ruw zijn de steenen, grof en lomp, verwrongen en verbrand. Het rood gaat over in diep-blauw of donker-groen en waar het vuur te fel heeft ingewerkt is 't glanzend zwart als van glazuur. Maar aan den muur vertoonen ze een wond're harmonie van kleurenmengeling. Het bouwwerk is geen samenvoeging van doode roode vlakken, afgebroken door kille vlekken der kozijnen, maar alles leeft.

Zo kwam in Andijk, onder den zegen des Heeren, een groot werk tot stand. Veel liefde en offervaardigheid gaf God aan de gemeente. November 1928 had de eerste rondgang door de gemeente plaats, waarbij ruim ƒ 82.000.- werd gegeven en bij de overdracht van de nieuwe kerk aan den kerkeraad werd door 28 broeders nog een feestgave geschonken van ƒ 21.400.-. In April 1929 had de aanbesteding plaats. Aannemer werd de fa. Drenth en Van Westreenen. Die tweede E is geen schrijffout. Het idee was dat iemand ooit een E had laten vallen. Mijn vader heeft die toen weer toegevoegd in de naam, maar dat bleek toch onjuist en zo is die tweede E weer verdwenen. Omdat Andijk toch wel ver weg was kwamen wij in Enkhuizen te wonen.

Op 25 Juli 1929 werd door de voorzitter van de kerkeraad, Ds. H. Steen, de eerste steen gelegd en een loden koker met oorkonde ingemetseld. Op 3 September 1930 kon de bouwcommissie de kerk overdragen aan de kerkeraad. Ook werd toen door de Orgel- en Klokcommissie de klok en het orgel overgedragen. De heer Crevecoeur van Enkhuizen gaf daarna “eene orgelbespeling”.

4 September 1930 was de feestdag voor de gemeente. Des avonds zeven uur werd haar nieuwe kerk in gebruik genomen. Ds. H. Steen hield eene predikatie over Psalm 45 : 11-16, waarin hij wees op de voorrechten der gemeente, de eischen haar gesteld, de beloften haar geschonken.

Hierboven zie je bouwcommissie; mijn vader staand tweede van links
Na het bouwen van de kerk in Andijk begon mijn vader aan de bouw van de Noorderkerk aan de Bergweg in Zeist. Het bouwbedrijf was inmiddels in Amersfoort gevestigd en omdat er in Zeist een hoop te bouwen viel verhuisden wij naar Zeist.

Ik ben dus niet in Zeist geboren, maar kwam er in 1930 op vierjarige leeftijd wonen. Uit die tijd stamt de foto hiernaast met mij naast mijn vader. De auto is een Amilcar die mijn vader kocht van de verdiensten uit Andijk en deze heeft mij mijn hele leven geïnteresseerd. In 1930 was een auto geen gemeengoed, en zo'n Franse sportwagen al helemaal niet. Hij heeft hem ook niet lang gehad want in 1930 begon een bouw in Rotterdam en op de dagelijkse rit langs de Hollandse IJssel was de Amilcar niet berekend. Er kwam een Amerikaanse Essex voor in de plaats.

Uiteindelijk heb ik op heel wat plekken in Zeist gewoond. Eerst op de Constantijn Huygenslaan, toen op de Panweg, daarna de Verlengde Slotlaan, vervolgens de Gijsbrecht van Amstellaan, daarna in het Weeshuis op de Slotlaan, en aan het eind van de oorlog met het weeshuis aan de Wilhelminalaan, na de bevrijding bij mijn moeder op de Montaubanstraat en rond mijn huwelijk bij mijn schoonouders op de Laan van Beek en Rooyen. In 1958 vonden we eindelijk een eigen huis op de Herenlaan.

Mijn eerste schooljaren waren op de Adriaanseschool aan de Jac. van Lenneplaan, waar meester Ras het hoofd was. Toen we verhuisden naar da Verlengde Slotlaan betekende dat dagelijks een flinke wandeling heen en terug naar school. We waren met een groot gezin, dus je hoefde niet alleen. We liepen dagelijks door de Acacialaan, waar de fam. Kortland woonde. We maakten geregeld ruzie met de zonen van deze familie. Soms ontaardde dat zelfs in heuse vechtpartijen.

Nadat mijn oudste broer was verongelukt in het huis aan de Verlengde Slotlaan wilden mijn ouders daar niet meer wonen en zo kwam ik, na weer een verhuizing, op de Broedergemeenteschool waar de heer Fickweiler hoofd was. Als de school begon, werd er eerst met z'n allen gezongen, en dan gingen we naar de klas. We stonden keurig naast de banken op de meester te wachten. Met een stokje tikte hij driftig op de tafel, pas dan mochten we gaan zitten. Met Kerst moest je het Bijbelverhaal Lucas 2 helemaal uit je hoofd kennen.

Spelen deed je voornamelijk op straat. Er was nog nauwelijks verkeer, zodat we gewoon midden op straat voetbalden. Een hoopje kleding deed dienst als doelpaal, 's Avonds gingen we vaak roeien op de Biltse Grift. We "leenden" dan een roeiboot die daar in het water lag. Op een avond echter hoorden we een barse stem roepen: "Hé daar, in naam der wet" en een felle lichtbundel van een zaklantaarn scheen in ons gezicht. Aan de waterkant stond een agent met een hele grote sabel, die ons sommeerde om onmiddellijk uit die boot te komen. We moesten mee naar het politiebureau en als straf 150 keer "ik mag geen boot stelen" schrijven.

Mijn vader overleed in 1936 op 38-jarige leeftijd aan een verwaarloosde kaakonsteking. Dat was een regelrechte ramp. Ons gezin telde op dat moment elf kinderen! Hij bouwde in Zeist zoals gezegd de Noorderkerk aan de Bergweg, Drie blokken huizen aan de Nepveulaan en vele huizen in Griffensteijn. Hierboven zie je mijn moeder met enkele van mijn broers en zussen op het terras van het nieuw gebouwde huis aan de Gijsbrecht van Amstellaan (3), terwijl mijn vader aan de overkant van de straat aan het bouwen is. (Frank van Borselenlaan 1)

Toen mijn vader stierf was hij net begonnen aan een groot bouwproject in Arnhem. De rekeningen konden niet meer worden betaald en het bedrijf werd failliet verklaard. Er was dus nauwelijks geld om al die monden te voeden. Na bemoeienis van de diakonie werd besloten het gezin op te splitsen. Door inspanning van de gezamenlijke Zeisterse aannemers kon mijn moeder een sigarenwinkeltje beginnen aan de Montaubanstraat. Mijn zussen en mijn broer Wim bleven thuis om te werken of om moeder te helpen. De jongste kinderen werden ondergebracht bij andere familieleden.

Drie van de oudste jongens, waaronder ikzelf zouden naar het weeshuis gaan. Ik was toen zo'n jaar of tien, elf. In het weeshuis woonden toen zo'n 14 a 15 wezen, waarvan er maar vier echt ouderloos waren. De andere kinderen waren half wees. Ik kan me de meeste namen nog wel herinneren:

Wim v.d. Brug, Jaap Steenbeek, Theo Carree, Wim Looyen, Alie Looyen, Willie Koele, ene Gerda en nog iemand die ik voor me zie, maar waarvan de naam me niet te binnen schiet. En dan waren er nog Lut, Spriet en Nest, maar dat waren bijnamen. Nest was een meisje van vijf, dat als een van de laatsten bij ons kwam wonen. Spriet was de bijnaam van Henny Enkelaar. Tot slot hadden we dan nog mijn broers Floor en Marius, en ik. (hiernaast midden links)

Er waren twee dienstmeisjes; Truus en Nel. De weesouders waren al aardig op leeftijd, ik denk ongeveer zeventig jaar. (Kassienus Vennik 1874-1955 gehuwd met Maria Wijnanda Wout 1872-1955) Van oorsprong kwamen zij uit Gouda, maar voordat ze naar Zeist kwamen hadden ze in het weeshuis van Huizen gewerkt. De weesvader was een gemoedelijke man, de weesmoeder was wat moeilijker. De regels waren streng, maar rechtvaardig, en men was erg zuinig. Als je had geplast, bijvoorbeeld, mocht je niet doortrekken. Deed je dat toch, dan kreeg je straf. Deze gewoonte was er bij mij zo ingepompt, dat ik het later erg moeilijk vond om dit weer af te leren. Ook was er geen wc-papier. De weesvader scheurde de krant in stukjes, elke kwart pagina nog een keer in vieren. In de hoek werd een gat geprikt en de stukjes papier werden op een touw geregen dat in de wc werd gehangen.

De toiletten waren links en rechts van de voordeur, aan elke kant twee. Verder had je de kamer van de weesvader en moeder, de keuken, de mangelkamer en de poetsgang. De grote trap naar boven leidde naar de slaapzalen (rechts boven de ingang, aan de  Slotlaanzijde was de jongensslaapzaal) de strijk- en waskamer, de dienstmeidenkamers (die streng verboden waren voor ons) en links boven de vergaderzaal van de kerkeraad. Dit was de enige ruimte die heel mooi was opgeknapt. Hoe zuinig men ook leefde; hier was geld aan besteed. Op de slaapzaal stonden de bedden aan één kant naast elkaar. In het midden lange tafels met gaten erin. In die gaten zaten waskommen. De avond ervoor werden deze al door de dienstmeisjes met water gevuld. Handdoek en stukje zeep erbij. Vooral 's winters, was dat erg lastig, want 's ochtends was het water in die bakken bevroren. Voor je jezelf kon wassen moest je eerst het ijs kapot slaan, want nieuw water kreeg je niet. Op de vloer lag zeil van een slechte kwaliteit. In 1942 werd de slaapzaal echter vernieuwd. We kregen toen mooi linoleum op de vloer en nieuwe gordijnen. Ook verdwenen de waskommen en kwamen er eindelijk gewone wastafels.

Tot je twaalfde, dertiende, moest je 's avonds om zeven uur naar bed. 's Zomers was het dan nog erg licht, en dus gingen we voetballen. Van onze lange kousen en het elastiek waar ze mee opgehouden werden, maakten we een "voetbal", In de deur zat een ruitje en Lut moest op wacht staan om te waarschuwen als de weesvader er aan kwam. We maakten echter steeds meer herrie en op een dag had de weesvader het in de gaten. We werden op heterdaad betrapt, want Lut lette net even niet op, Als straf mochten we zondagmiddag niet naar huis.

Op zondagmorgen gingen we eerst naar de Oude Kerk. We zaten dan in de speciale wezenbanken. Dat waren de achterste vijf rijen, deze waren smaller dan de rest en ook de rugleuning was een stuk smaller. Door de week droegen we een grijze blouse, een donkergrijze kniebroek, door de naaister gemaakt en zwarte kousen.(Ikzelf hiernaast links) Op zondag echter moesten we ons zwarte kamgaren pak aan. Aan de voorzijde van het jasje zaten twee verticale biezen en er ging een zwarte ceintuur om heen. De mouwen hadden knoopjes. Ook de broekspijpen hadden links en rechts een rij knoopjes. Het jasje had een stijve kraag met van die boordenknoopjes. Een zwarte strik maakte het af. Verder nog hoge zwarte schoenen en een soort conducteurspet met een glimmende zwarte klep.(Op de foto hiernaast ontbreekt de pet). Aan het eind van de zondag moest je je pak weer inleveren en werd het nagekeken. Truus borstelde het dan met azijn even op. Ik weet nog dat die pakken bij Peek en Cloppenburg werden gekocht. Als we van de kerk thuiskwamen, gingen we eten. Er werd altijd warm gegeten tussen de middag. Na het eten las de weesvader een hoofdstuk uit de Bijbel en vaak ook nog een traktaatje. We zaten doorgaans op de wip, omdat we daarna weg mochten. Soms duurde het voorlezen erg lang.

Wim v.d. Brug en Jaap Steenbeek zaten dan op hete kolen. Meteen na het woord Amen vlogen ze weg. De weesmoeder vroeg dan verbaasd wat er was, wat moesten die jongens toch! Wij zeiden dan dat ze een vriendje zagen, maar in werkelijkheid moesten ze de tram halen. Ze gingen dan naar het voetbalveld achter de Koebrug aan de Driebergse weg. Als ze de tram misten, moesten ze fietsen, en fietsen mocht niet op zondag, want dan kregen ze straf, wat dan weer betekende dat ze de volgende zondag niet weg mochten. Hoewel; ze gingen toch wel, want de weesouders konden die jongens niet zo goed aan, ze waren waarschijnlijk al veel te oud. Vooral de weesmoeder kon er echt slecht tegen. Als Spriet weer eens aan het vechten was, dan sprong mijn broer Floor er tussen en trok de vechtenden uit elkaar. De weesmoeder was dan woedend, want ze vond dat de weesvader dat hoorde te doen. Ik en m'n broer Marius sprongen dan meteen voor Floor in de bres. Met z'n drietjes vormden we een echte clan. Ze kon niet tegen ons op.

Het eten werd altijd door de weesmoeder opgeschept. Ze lette altijd goed op wie volgens haar het meeste nodig had. Degenen die mager waren, kregen dus extra veel opgeschept. De kleine jongens hadden helemaal geen zin in zoveel eten. Gelukkig hadden we een hond, een grote Belgische herder, die altijd onder de tafel scharrelde. Veel van dat eten verdween dus tussen hun benen door in de bek van de hond. De weesmoeder had dat nooit door.

Zoals ik al zei werd er na het eten altijd uit de bijbel voorgelezen, maar doordeweeks las de weesvader ook vaak voor uit de krant. Het zal zo ongeveer 1943 geweest zijn, dat “Arie uit Zeist” (pseudoniem voor Henk van Wermeskerken 1905-1981), die altijd schreef over Zeister perikelen, op een dag vertelde over de weeskinderen. Hoe ze achterin de kerk moesten zitten en hoe ze er uit zagen in die belachelijke pakjes. Hij vond het een schande dat zoiets nog bestond. De vader en moeder waren erg kwaad dat hij zo lelijk schreef over zoiets moois. Wij kinderen waren het er echter helemaal mee eens en hoopten dat we van die kleren werden verlost. We liepen echt achter, want er kwamen wel eens kinderen uit een ander weeshuis op bezoek en zij vergaapten zich aan ons alsof we aapjes waren; zo afwijkend waren wij. Na dat krantenartikel kwam het bestuur bijeen en het gevolg was, dat we andere kleren kregen. We kregen o.a. een plusfour. Ik ben "Arie uit Zeist" nog dankbaar!

In principe mocht je alleen op zondagmiddag weg, maar de regels waren niet al te streng. Je mocht wel vaker even weg, als je maar toestemming vroeg. Zelf ging ik geregeld naar de Emmastraat, Daar had je "de Houtvlijt", een winkel in doe-het-zelf artikelen. Ik was toen al een knutselaar en haalde daar dan wat hout, verf etc. Vanwege deze hobby had ik zelfs als enige een eigen kast gekregen, waarin ik m'n knutselspullen, tekenplank en Trix bouwdozen bewaarde. Alleen ik had de sleutel van de kast. Die doosjes Trix waren Sinterklaascadeautjes, Sinterklaas werd uitvoerig gevierd. Jonkvrouw De Beaufort schonk elk jaar een rijksdaalder per kind. Wij mochten een verlanglijstje maken en de weesvader en moeder kochten dan de cadeautjes en werden op een lange tafel gelegd, waarna er een groot laken over heen ging. In de kamer ernaast gingen we dan Sinterklaasliedjes zingen en kregen we warme chocolademelk en een speculaaspop. Dit waren giften van leveranciers. Van de weesvader moesten we Sinterklaas zeggen, Sint Nicolaas was ten strengste verboden, dat was heilig en volgens hem hadden de "roomsen" dat er van gemaakt. Kerstfeest werd niet zo uitbundig gevierd. Wel werd er lekker gegeten, we aten bijvoorbeeld kip. Een kerstboom was er niet, want dat was een heidense gewoonte! Oud en Nieuw werd wel weer gevierd, alleen zonder vuurwerk. We kregen 's avonds oliebollen, appelflappen, limonade, snoepjes en pinda's. Als het tegen twaalven liep, dan ging de weesvader achter het orgel zitten, wij met z'n allen eromheen, Vol verve begon hij dan "uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen" te spelen. Eigenlijk kon hij helemaal niet spelen. Hij deed dat uit het boek van Johannes de Heer. Dat werkte met een alternatief muzieksysteem naar het idee van klavarscribo maar dan met allemaal nummertjes, die correspondeerden met toetsen. Je kunt je dus voorstellen hoe er werd gespeeld en in welk tempo. Met horten en stoten kwam de melodie eruit, omdat de weesvader steeds moest zoeken naar de juiste toetsen.

Na de lagere schooi gingen de meesten werken. Mijn broer Marius en Jaap Steenbeek werden bakker, Wim v.d. Burg smid, Theo Carree schilder, zelf volgde ik de Ambachtsschool en mijn broer Floor ging zelfs naar de MTS. Later moest hij wel het schoolgeld terugbetalen. Je mocht het weeshuis verlaten als je negentien werd. Als je echter belijdenis had gedaan mocht je al op je achttiende weg. Dit was natuurlijk om je te stimuleren belijdenis te doen Bij het vertrek uit het weeshuis kregen we een donkerblauw driedelig kostuum mee, ook weer gekocht bij Peek en Cloppenburg.

Tijdens de mobilisatie veranderde er veel. Nederlandse militairen werden bij ons ingekwartierd. Die militairen waren een armoedig zootje bij elkaar. Ze hadden helemaal niets. Ik zie nog de tuin voor me, vol militaire voertuigen met van die massieve banden. Later in de oorlog, toen Utrecht gebombardeerd dreigde te worden, hebben we met z'n allen zo'n keer of vier in de schuilkelder gezeten. Op de radio hoorden we van de capitulatie. Daags na de capitulatie werd er 's avonds bij het weeshuis aangebeld. Wij kinderen keken onze ogen uit! Zo'n 150 Duitse militairen, waarvan velen gewond en met bloed besmeurd, die van de gevechten op de Grebbeberg kwamen, stonden op de stoep. Ze trokken bij ons in. Wat veel indruk op me maakte was de grote trap midden in de hal. De ene kant was kaal, de andere kant was bekleed met een loper. De soldaten moesten over het kale gedeelte lopen, terwijl de hoofdofficier uitsluitend over het gedeelte met de loper liep.

Wat ïk ook nooit zal vergeten, was een incident dat zich voordeed met NSB-ers. Op de hoek van de Slotlaan, Weeshuislaan, ten hoogte van de winkel van Kraal, liepen ongeveer zestig NSB’ers in rijen van drie met zwarte pakken. Een groepje jongelui stond te kijken en begon te jennen en te jouwen. Die NSB’ers werden zo kwaad, dat ze er meteen met hun gummiknuppels op los begonnen te slaan. Het ging er hard aan toe. De schrik sloeg ons om het hart; zou het voortaan zo gaan in Zeist?

De trap werd veel gebruikt, want de mooiste kamer, de vergaderzaal van de kerkenraad werd door de Duitsers gebruikt. We hadden nauwelijks contact met de Duitse soldaten, wel herinner ik me. een bizar voorval. Floor was aan het werk in de tuin. Een van de regels was, dat je niets, maar dan ook niets uit de tuin mocht meenemen. Deed je dat toch dan kreeg je straf. Onder het raam lag een berg grind. Een Duitse soldaat kwam er aan lopen en begon dat grind in een kruiwagen te scheppen, waarschijnlijk wilde hij een gat dempen. Floor zag de straf al hangen en zei tegen die soldaat dat het was verboden. Hij zei het echter in het Nederlands dus de soldaat begreep hem niet en ging gewoon door met scheppen, Floor vertelde het vervolgens aan de weesvader, die het op zijn beurt weer aan de Duitse kapitein overbracht, 's Avonds om een uur of zeven kwamen de meisjes opgewonden de eetkamer binnenhollen. Wat waren de Duitsers aan het doen? We gingen kijken en waren ontzet. De Duitse soldaat werd gestraft. Hij moest robben en kikkeren; zich op ellebogen en knieën voortbewegen op de grond, uren lang en tot bloedens toe.

De weesvader sprak ons toen toe en zei "We zien nu wat er van komt. We vertellen niets meer, al halen ze de hele tuin leeg”. Na enkele dagen vertrokken de Duitsers weer, Alle voertuigen en wagens waren glimmend opgepoetst. Voorop te paard reed de hoofdofficier, in rijen van drie volgde de rest van de militairen. De weesvader keek toe. De hoofdofficier groette hem en zei "Tot ziens", "Hoezo ? " vroeg de weesvader. De hoofdofficier antwoordde: "We zijn toch broeders ? " "Dat staat nog te bezien, de tijd zal ons dat leren", was het antwoord van de weesvader.

Daarna kwamen er weer andere Duitsers in het weeshuis kwartier maken. Uiteindelijk moesten wij vertrekken en gingen we naar de Driebergseweg, waar we voor een halfjaar in het huis van Dr. Ten Doeschate gingen wonen. Dat was in 1943. In juni 1944 gingen we naar de Wilhelminalaan 32.

Na de oorlog werd het weeshuis opgeheven.De weesvader en moeder waren nu al zeer op leeftijd. Na de oorlog kregen zij weer een kamer in het nu lege weeshuis. Deze kamer was beneden rechts naast de voordeur. Een mevrouw van de kerk heeft ze tot aan hun dood in 1955 verzorgd. Daarna is het pand gesloopt en is op die plek de Ireneflat verrezen.